2025
Fatca: het Marktenhof legt 13 prejudiciële vragen voor aan het HvJ-EU
Het Marktenhof heeft beslist om 13 prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in het kader van het FATCA-dossier. Met deze beslissing wil het Hof essentiële verduidelijkingen verkrijgen over de verenigbaarheid van het FATCA-akkoord met het Unierecht en over het kader dat van toepassing is op doorgiften van gegevens naar de Verenigde Staten.
Context
In 2023 oordeelde de Geschillenkamer van de GBA in haar beslissing 61/2023 dat de doorgiften van persoonsgegevens van Belgische “Accidental Americans” door de FOD Financiën aan de Amerikaanse belastingadministratie, zoals voorzien in het intergouvernementeel FATCA-akkoord, onrechtmatig waren, en verbiedt deze doorgiften. Volgens de GBA voldeden deze verwerkingen niet aan verschillende beginselen van de AVG, in het bijzonder die met betrekking tot doorgiften van gegevens buiten de EU.
Dossierhistoriek
- De FOD Financiën stelde beroep in tegen beslissing 61/2023 bij het Marktenhof.
- Bij arrest van 20 december 2023 (2023/AR/801) vernietigde het Marktenhof deze beslissing en verwees het dossier terug naar de Geschillenkamer, anders samengesteld, om opnieuw te oordelen.
- Naar aanleiding daarvan nam de Geschillenkamer op 24 april 2025 beslissing 79/2025.
- Ook tegen deze nieuwe beslissing stelde de FOD Financiën een beroep tot vernietiging in.
- Vandaag heeft het Marktenhof een tussenarrest uitgesproken en beslist om 13 prejudiciële vragen aan het HvJ-EU te stellen.
Prejudiciële vragen aan het HvJ-EU
Een eerste reeks vragen heeft tot doel na te gaan of een akkoord zoals FATCA verenigbaar was met het Unierecht dat gold vóór 24 mei 2016, in het bijzonder met richtlijn 95/46/EG, en meer specifiek de beginselen van doelbinding, gegevensminimalisatie en beperkte bewaartermijnen, — alsook met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het Marktenhof vraagt het HvJ-EU eveneens of een dergelijk akkoord in overeenstemming is met artikel 26.1, d) of artikel 26.2 van richtlijn 95/46/EG, en onder welke voorwaarden, in termen van passende waarborgen.
Een tweede reeks vragen betreft artikel 96 van de AVG (dit artikel bepaalt dat internationale overeenkomsten die vóór de AVG zijn gesloten, van kracht blijven voor zover zij in overeenstemming waren met het recht van de Unie zoals dat vóór 24 mei 2016 van toepassing was): wat is het materiële toepassingsgebied van deze bepaling, rust de bewijslast van de voorwaarden van artikel 96 op de verwerkingsverantwoordelijke, is artikel 96 acceptabel voor zover het een permanent overgangsregime mogelijk wordt, zoals uiteengezet in beslissing 79/2025, en welke rol is er voor de nationale rechter.
In een derde reeks vragen richt het Marktenhof zich vooral op het kader voor doorgiften naar derde landen onder de AVG. Het Hof vraagt zich onder meer af waarom er geen adequaatheidsbesluit bestaat, wat de gevolgen daarvan zijn, hoe artikel 46 AVG moet worden geïnterpreteerd en welke passende waarborgen vereist zijn.
Het Hof besluit de lijst met vragen met een vraag over artikel 49.1, d) AVG, waarmee het het volledige “cascade-mechanisme” van hoofdstuk V van de AVG doorloopt.
De GBA is verheugd dat deze belangrijke vragen met een Europese dimensie nu aan het HvJ-EU worden voorgelegd.
Het volledige arrest van het Marktenhof zal binnenkort beschikbaar zijn (alleen beschikbaar in het Frans).